Het moment dat de nacht zijn sterren verloor
Bijgewerkt op: 26 aug.
Verkrampt, versuft en totaal gedesillusioneerd hang ik op. Alles in mij staat in brand. Ik ben pas net achttien.. Dit kan en mag nu nog helemaal niet gebeuren... Alles is één en al verwoestende vlammen. M’n aderen, ze koken. Een zinderende kolkende massa giert door elke cel en elke vezel van mijn zijn… Hittegolven en cold flashes teisteren tegelijkertijd mijn hele lichaam. Elke spier trilt ongecontroleerd in mijn lijf, in mijn hele wezen, terwijl ik mij probeer te focussen. Ik slik - voor de buitenwereld oog ik kalm, beheerst en lijk ik niet uit het veld geslagen te zijn - terwijl mijn hand de mobiel, die ik zojuist aangereikt heb gekregen van iemand die ik nu niet meer scherp kan zien, omklem. Mijn vingers in de kramp, mijn knokkels wit van de spanning, mijn aderen kolken en mijn hele zijn ligt versplintert voor mij op de grond. Van binnen heerst een oorverdovende stilte… Zo stil, zo ijzig, zo alleszeggend dat het lijkt alsof het leven zojuist uit mij is gegaan. Niet uit hem, maar uit mij. Doods. Ik voel mij doods, intens leeg en niet meer heel. Ik ben onherstelbaar gebroken. En het bizarre feit dat ik hem voelde gaan, laat me maar niet los. Het feit, of beter gezegd: Het gevoel dat ik hém dit leven voelde verlaten, maakt me gillend gek… Nog geen uur geleden voelde ik het. Het moment dat de nacht zijn sterren verloor, dat ik jou verloor… Ik voelde het en heb níéts ondernomen. Ik staarde nietszeggend naar de televisie, belichaamde en beleefde de interne onrust. De stilte voor de storm. De alles bepalende verandering, maar deed niets... De niet te ontkomen transformatie diende zich al langer aan en ik kon er niets aan doen om het te voorkomen. Hoeveel ik ook heb geprobeerd. Hoeveel ik ook heb geluisterd, heb getrokken, heb gedragen en heb ingeleverd. Het mocht niet baten… Ik zat zojuist hier, om 02:30 op een donderdagnacht, flink aangeschoten in een sjofele studentenflat in Rotterdam-Noord een film te kijken en ik voelde de innerlijke onrust opkomen. De innerlijke drang dat ik thuis nodig was en ook wel nú. Dat ik in moest grijpen, dat er zich hele verkeerde dingen aan het afspelen waren thuis, dat ik nodig was, dat er verdriet was, paniek, ellende... Maar ik deed niets. Ik keek naar een film en ervaarde de onrust, maar ik deed niets. Alsof het universum had bepaalt: Dit moet én zal gebeuren. Jij grijpt niet in… En daar was de eerste trilling en tune van een beltoon. 03:00 en ik was direct nuchter. broodnuchter, want ik wist het... Néé ik voelde het in elke cel van mijn zijn dat dit telefoontje voor mij was, ondanks dat het niet mijn mobiel was die afging, wist ik dat het voor mij was. Dat mijn leven nooit meer hetzelfde zou zijn… ‘Hi Syl… wat is er?’ en terwijl de eigenaar van de studentenflat haar telefoon opneemt, hoor ik mezelf in slowmotion antwoorden ‘Ze belt voor mij…’ Mijn hart zit in mijn keel en mijn handen voelen klam. Ik kan me niet meer focussen en wil het liefst wegrennen, voor het onvermijdelijke wat komen gaat. Ik hoor ver weg een stem zeggen ‘Het kan niet voor jóú zijn… Het is niet eens jouw mobiel!’, maar ik weet het. Intuïtief weet ik het en tel ik de seconden af. Het zal niet lang meer duren voordat de bom zal ontploffen. ‘Ja… Luca is hier. Oh, wil je haar spreken? Nou oké. Euhm, Luca… Syl wil jóú inderdaad spreken. Hier is mijn telefoon.’ Ik voel dat de telefoon in mijn handen wordt gedrukt én ik kan met moeite iets uitbrengen richting mijn ex. ‘Syl… alsjeblieft. Vertel me dat het niet zo is. Vertel me dat het niet zo is!’ Ik hoor de intens beheerste woorden aan de andere kant van de lijn. Ingehouden emotie, geforceerde kalmte - de trilling in haar klank geeft haar weg - en ik weet direct genoeg. ‘Luc… Ik mag niets zeggen. Je moet je moeder bellen. Ze zijn naar je opzoek. Je mobiel is uit. Je was niet bereikbaar. Ze hebben mij gebeld, maar je moet je moeder nú bellen’. Ik voel me als verdooft. Alsof de wereld stopt met draaien en ik probeer het nog één keer. Uit pure wanhoop in hoop op beter en tegen beter weten in: ‘Syl, zeg me dat hij nog leeft...’ Om me heen worden de mensen onrustig. Ze kijken geshockeert om zich heen, terwijl sommige beginnen te ijsberen en
ik de laatste woorden uit de mond van mijn ex ergens vaag registreer: ‘Luc, bel je moeder… nú'. Ik hang op en type met trillende vingers het nummer van mijn moeders mobiele telefoon in. Hij gaat volgens mij niet één keer over, wanneer ik direct haar gedecideerde stem hoor. ‘Luccie… kun je gaan zitten? Zijn er lieve mensen bij je?’ Ik merk dat ik misselijk wordt en dat de wereld begint te draaien. Nog hooguit 20 seconden, voordat de nacht definitief zijn sterren verliest. Ik hoor mezelf antwoord geven en mijn moeder vervolgt haar verhaal: ‘Lieverd… papa is dood. Hij is dood lieverd… en hij heeft het zelf gedaan én we zijn naar je op zoek. Waar ben je? Je nicht is je aan het zoeken in de omgeving van Rotterdam. Als je jouw locatie doorgeeft dan is ze zo bij je.’ De wereld staat in brand, terwijl ik langzaam antwoord, maar niet meer in mijn lijf zit. Alsof ik naar een film kijk, zie ik wat er om me heen gebeurt. Mensen huilen en raken in paniek, maar ik? Ik voel letterlijk niets meer. Ik geef mijn locatie door en krijg te horen dat ze nog geen vier minuten bij mij vandaan zijn. Ik hang op, terwijl ik van een afstand naar mezelf en mijn leven kijk. Ik ben voor mijn gevoel zojuist letterlijk uit mijn lijf getreden. Langzaamaan keer ik terug naar het nu en mijn brein gaat als een razende tekeer. Ik speel alle momenten van de avond nogmaals, in mijn hoofd, af en vraag me af wat er zojuist écht gebeurd is… En ik merk dat ik me weer bewust wordt van het voorgevoel wat ik een uur geleden had gehad én leegte maakt plaats voor woede. Waarom heb ik niet naar mijn gevoel geluisterd? Had ik maar, met een mobiel van een ander, naar huis gebeld, toen ik voelde dat het ernstig mis was. Toen ik voelde dat hij stappen zette naar de andere kant. Stappen naar een plek waar we niet weten wat die voor ons herbergt. Een plek die alleen voor overgangers is. Niet voor achterblijvers. Daar waar ik dus niet mag komen. Nog niet althans. Had ik maar... Had ik maar gebeld. Naar huis, naar hem, gezegd dat ik naar huis wilde en dat hij mij moest komen ophalen. Tijd, dan had ik tijd gewonnen. Wellicht was morgen dan weer anders geweest. Een dag met meer hoop, meer licht en meer houvast dan vandaag. Ik volgde mijn gevoel, mijn intuïtie, mij instinct niet en nu zit ik hier… Mijn leven ligt als één grote versplinterde shitzooi voor me op de grond. Om me heen wordt gehuild. Zelfs gegild. En ik, ik zit apathisch op die stoffige studentenbank, in dat stoffige studenten flatje. In shock, in mijn eigen wereld, die niet meer voelt als die van mij. Totaal Murw geslagen. Letterlijk en figuurlijk. De klap was figuurlijk, maar oh zo voelbaar. Deze klap zal altijd blijven nagalmen. Zal niet verstillen, zal niet vertrekken. Deze plek zal altijd blijven bestaan, maar jij, jij bent naar de andere kant. Jij bestaat niet meer en ik, ik blijf alleen achter. Vaderloos, half wees, half dochter. Ik ben een deel van mij verloren en de schade voelt onmeetbaar diep. Onherstelbaar en niet te bevatten. Wat heeft hij in vredesnaam gedaan? Langzaam word ik uit mijn innerlijke shock gehaald. Er wordt zo hard gegild en gehuild dat ik me niet meer kan afzonderen. Ik kijk op en zie het tafereel wat zich voor mij afspeelt: De mensen met wie ik de avond deelde lopen verslagen en doelloos rond. De ene huilt stilletjes. De ander trekt aan zijn haar, loopt ijsberend door het appartement en blijft maar mompelen ‘nee, nee, nee’. Ik hoor mezelf zeggen dat het oke is. Dat het zo beter is, dat ik het zag aankomen. Het was wachten op wanneer. Niet op het óf. ‘Stil maar, het is goed. Alles is goed en alles komt goed. Huil maar niet. Dat is het niet waard.’ hoor ik mezelf zachtjes zeggen en daar ben ik weer… De redder, de drager, de verzorger en de gevoelsmatige ouder. De persoon die haar eigen grenzen, haar eigen gevoel wegcijfert om de ander bij te staan, te verzorgen en te helpen waar nodig. Die haar hele eigen zijn onderdrukt, zodat ze haar eigen storm, woede en intense verdriet níét hoeft te voelen. Zodat ze de ander de ruimte kan en mag geven, omdat zij het nú nodig hebben en ik nog wel even op mijn tanden kan bijten. De ballen in de lucht kan houden, zonder dat ze allemaal tegelijk op de grond vallen. Ondanks de wetenschap dat de de nacht zojuist zijn sterren verloor. En nu… bijna veertien jaar later. Is het moment, dat de nacht zijn sterren verloor, nooit meer hetzelfde geweest, maar is er wel bezinning gekomen. Liefde, de ruimte voor woede, intens verdriet, voor het eenzame en verlate gevoel én heb ik óók mogen (leren) loslaten, want his cross was never mine to carry. En door die levensles ben ik nu instaat om (familiaire) patronen op een zuivere manier te doorbreken. En zuiver mijn eigen pad, authenticiteit én licht te vormen. En daarmee werd het moment dat de nacht zijn sterren verloor, ook het moment dat er een zaadje van zuiver licht in mijzelf werd geboren. Lang, het duurde lang, en de weg was moeilijk, donker en zwaar, maar dat zaadje is nu tot bloei gekomen. En daardoor schijnt er nu een nog voller licht in de duisternis. Het moment dat de nacht zijn sterren verloor.